Nieuwsdetail Vink & Partners
Maak tijdig bezwaar tegen de villataks
In de praktijk komt de laatste tijd regelmatig de vraag op in hoeverre het eigenwoningforfait, en dan meer in het bijzonder de villataks, in strijd is met het Europeesrechtelijke eigendomsrecht. Hierna wordt daar nader op ingegaan en wat u daartegen eventueel kunt doen.
De eigen woning wordt door middel van het eigenwoningforfait (voorheen ook wel bekend als: het huurwaardeforfait) in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Het eigenwoningforfait geeft uitdrukking aan het totale voordeel dat een belastingplichtige heeft van zijn eigen woning.
De omvang van het forfait is blijkens de parlementaire geschiedenis vastgesteld op basis van de gedachte dat een eigen woning economisch zowel een beleggings- als een bestedingsaspect heeft. Het beleggingsaspect is vastgesteld op de fictieve huuropbrengst die men zou kunnen genereren bij het verhuren van de woning aan een derde, na aftrek van bepaalde kosten. Omdat aan een eigen woning ook onlosmakelijk een bestedingsaspect is verbonden, te weten het bezit van een duurzaam gebruiksgoed, en dit de draagkracht van een belastingplichtige niet verhoogt, dient het bestedingsaspect verder buiten de heffing te blijven. Zowel het bestedingsaspect als het beleggingsaspect van de eigen woning komen in de vaststelling van het forfait naar voren. Het bestedingsaspect leidt dus tot een lagere belastinggrondslag voor de eigen woning.
Het huurwaardeforfait werd vanaf de invoering van de WOZ-waardebeschikking per 1 januari 1997 uitgedrukt in een percentage van de WOZ-waarde. Daarbij werd rekening gehouden met de ontwikkeling van de woninghuur en met de ontwikkeling van de WOZ-waarden van woningen; stijgende huren dienen een opwaarts effect op het eigenwoningforfait te hebben, terwijl waardestijgingen een neerwaarts effect dienen te hebben, en vice versa. De koppeling van de eigenwoningbezitter aan de verhuurder van onroerende zaken zorgde er dus voor dat bij een afname van de huuropbrengsten en toenemende WOZ-waarden het beleggingsaspect een kleinere rol gaat spelen.
Het eigenwoningforfait kende tot en met het jaar 2008 een bovengrens. Deze bedroeg in het jaar 2008 € 9.150, zodat woningen met een eigenwoningwaarde van meer dan € 1.700.000 voordeel hadden van het plafond. De wetgever ging er namelijk vanuit dat boven een bepaalde grenswaarde in de markt geen hogere huuropbrengst kon worden verkregen. Deze bovengrens is met ingang van 1 januari 2009 afgeschaft en daarbij is ook de zogeheten villataks geïntroduceerd, en wel het plan om het eigenwoningforfait voor woningen met een eigenwoningwaarde vanaf € 1.000.000, welke waarde jaarlijks wordt geïndexeerd, gefaseerd te verhogen naar 2,35%. De bedoeling van dit hogere forfait was om - mede ingegeven door budgettaire overwegingen - aansluiting te zoeken bij de heffing in box 3. Uitgaande van een toptarief voor de inkomstenbelasting van destijds 52% en een forfait van 2,35%, leidt dit per saldo tot een effectieve belastingdruk van afgerond 1,2% conform de toen geldende belastingdruk in box 3. Bovendien werd door de wetgever verondersteld dat vanaf € 1.000.000 het belegginsaspect verhoudingsgewijs een grotere rol gaat spelen, hetgeen een verhoogd percentage van 2,35% zou rechtvaardigen.
Alhoewel de villataks destijds is ingevoerd als tijdelijke maatregel, bestaat deze nog steeds. Het verhoogde tarief van 2,35% heeft tot gevolg dat een groot deel van de hypotheekrenteaftrek komt te vervallen. Dit komt mede doordat het eigenwoningforfait bij een belastbaar inkomen vanaf € 75.518 (jaar 2024) belast is in de hoogste schijf tegen een toptarief van 49,5%, terwijl de hypotheekrenteaftrek in dat geval slechts verleend wordt tegen 36,97%. Het verschil van 12,53% wordt door de Belastingdienst weer bij je belasting opgeteld.
De voordelen uit eigen woning bedragen in 2024 bij een eigenwoningwaarde van:
Ter illustratie: in vergelijking met een eigenwoningforfait van 0,35% over de gehele eigenwoningwaarde bij een woning met een WOZ-waarde van € 3.000.000 en een hypotheekrente van 4% over een eigenwoningschuld van € 1.000.000 bedraagt het jaarlijkse nadeel al ruim € 16.000.
Als de hypotheekrenteaftrek lager is dan het eigenwoningforfait, omdat een belastingplichtige geen of een lage eigenwoningschuld heeft, dan wordt het positieve saldo gecompenseerd door de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, de zogeheten Hillen-aftrek. Hierdoor verkrijgt de belastingplichtige met een positief saldo een extra aftrekpost. Aanvankelijk was deze in omvang gelijk aan het totaal van het eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten van de eigen woning. De Hillen-aftrek wordt echter tussen 2019 en 2048 in 30 gelijke jaarlijkse stapjes van 3,33% afgebouwd tot nihil. Dit betekent dat de Hillen-aftrek in het jaar 2024 nog maar 80% van het positieve verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten bedraagt. Rekening houdende met de Hillen-aftrek in bovengenoemd voorbeeld, wordt het jaarlijkse nadeel per saldo wel lager.
Opvallend is dat het loslaten van het plafond in het eigenwoningforfait nauwelijks door de wetgever wordt onderbouwd. Zo volgt uit de parlementaire geschiedenis bijvoorbeeld niet waarom de argumenten die tot dat moment aan het plafond ten grondslag lagen, niet langer meer geldig zijn.
Opvalt verder dat voor het verhoogde percentage van 2,35% geen enkele onderbouwing is gegeven. In het verlengde daarvan wordt opgemerkt dat de grens van € 1.000.0000 (2024: € 1.310.000) minder relevant zou zijn geweest, indien het verschil in fiscale behandeling bij een woning beneden en boven de grens niet zo extreem zou zijn geweest als thans het geval is (van 0,35% in de vijfde schijf naar 2,35% in de zesde schijf!).
De algemene strekking van de Wet IB 2001 is om belasting te heffen naar de draagkracht, die aan het daadwerkelijk genoten inkomen wordt ontleend. Naar de strekking van de wet betekent dit dat voordelen, die de belastingplichtige niet heeft genoten, maar had kunnen betalen, buiten de heffing dienen te blijven. Door de snelle stijging van de woningprijzen krijgen steeds meer woningeigenaren te maken met de villataks (inmiddels ruim 200.000 woningen. Hierdoor kunnen steeds meer eigenaren geconfronteerd worden met lasten die niet overeenkomen met hun financiële draagkracht.
Door verschillende fiscalisten wordt dan ook het standpunt ingenomen dat de villataks (mogelijk) in strijd is met Europeesrechtelijke recht op ongestoord genot van eigendom, zoals neergelegd in art. 1 Eerste Protocol van het EVRM. Op grond van dit artikel mag aan niemand zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
Gelet op het bovenstaande in onderlinge samenhang bezien, is het verdedigbaar dat de villabelasting niet past in het doel van de Wet IB 2001 om te heffen naar draagkracht, over daadwerkelijk genoten inkomen. De villataks miskent onder meer op stelselniveau dat sprake is van een afnemend grensnut bij een eigen woning met een hogere WOZ-waarde, maar ook op individueel niveau kan de villabelasting een dusdanig hoge last zijn dat er geen redelijke verhouding bestaat tussen de ongelijkheid die de huidige systematiek van het eigenwoningforfait veroorzaakt en de belangen die de wetgever heeft willen dienen met de aanpassingen van de systematiek per 2009.
Belastingplichtigen, die fiscaal nadeel ondervinden van de villataks, wordt dan ook geadviseerd om bezwaar te maken tegen de opgelegde definitieve aanslag inkomstenbelasting, teneinde hun rechten veilig te stellen. Dit is nodig om in aanmerking te komen voor eventuele belastingteruggave, mocht de Hoge Raad daartoe in de toekomst oordelen. In dat verband dient een beroep te worden gedaan op het eigendomsrecht van art. 1 Eerste Protocol van het EVRM in samenhang met art. 14 EVRM.
Heeft u vragen over de villataks of heeft u hulp nodig bij het maken van bezwaar tegen de villataks, neem dan contact op met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen bij Vink & Partners Legal and Tax.