Welke boete geldt er in geval van vrijwillige inkeer: die van de betrokken jaren dan wel die van het jaar van inkeer zelf?

De Hoge Raad heeft op 2 november 2018 geoordeeld dat de oude inkeerregeling niet van toepassing is bij inkeer na aanscherping van de regeling. In geschil was de vraag welk regime van toepassing is in geval van een vrijwillige inkeer, meer in het bijzonder was aan de orde of een inkeerder na de aanscherping van de inkeerregeling een beroep kan doen op de gunstigere inkeerregeling, zoals deze gold ten tijde van het indienen van de onjuiste aangiften. De casus was als volgt.

X deed op 30 december 2014 een inkeermelding voor niet eerder aangegeven Zwitserse bankrekeningen. Met de inspecteur werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, als gevolg waarvan voor de jaren 2001 tot en met 2013 correcties voor de inkomstenbelasting werden opgelegd met een vergrijpboete van 30% over de over de jaren 2001 tot en met 2011 nagevorderde belasting. Echter, wanneer X vóór 1 januari 2010 tot inkeer was overgegaan, dan zouden er terzake van de correcties over de jaren tot en met 2008 - de onjuiste aangiften IB 2001 t/m 2008 waren ingediend vóór 1 januari 2010 - geen vergrijpboete van 30% geheven zijn, omdat dat toen op basis van de toen geldende (gunstigere) inkeerregeling niet mogelijk was. In de vaststellingsovereenkomst heeft X zich dan ook het recht voorbehouden om tegen de vergrijpboete van 30% beroep in te stellen.

Rechtbank Gelderland was het met X eens. Rechtbank Gelderland oordeelde op 14 juli 2017 dat de inkeerregeling valt onder het bereik van artikel 7 EVRM en 15 IVBPR. Dat zou volgens de Rechtbank betekenen dat geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan ten tijde van het plegen van het strafbare feit mogelijk zou zijn geweest (zie ook ons nieuwsbericht van 24 juli 2017). In het geval van X zou dat dan inderdaad tot gevolg hebben gehad dat er voor de onjuiste aangiften ingediend vóór 1 januari 2010 geen vergrijpboete van 30% kon worden opgelegd.

Via sprongcassatie kwam de zaak bij de Hoge Raad. Deze was het allereerst met Rechtbank Gelderland eens dat de inkeerregeling, zoals opgenomen in artikel 67n AWR, een bepaling is die valt onder werking van artikel 7 EVRM. Volgens de Hoge Raad leidt dat echter niet tot de conclusie dat X, die ingekeerd was in de periode waarin de boete hoger was dan in de periode daarvoor, een beroep kan doen op de inkeerregeling zoals deze gold ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De Hoge Raad was het derhalve niet eens met de Rechtbank Gelderland en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe beoordeling van het beroep, met inachtneming van haar oordeel.

Alhoewel de uitspraak van de Hoge Raad op het eerste gezicht duidelijk lijkt, heeft deze helaas niet de verwachte duidelijkheid gebracht. Als de inkeerbepaling namelijk onder de werking van artikel 7 EVRM valt, zoals de Hoge Raad heeft overwogen, dan geldt ook dat de aanscherping van de inkeerregeling alleen kan worden toegepast op na die wijziging ingediende onjuiste aangiften. Het lijkt erop dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd.   

Heeft u vragen over de inkeerregeling, dan kunt u contact opnemen met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen, verbonden aan Vink & Partners Legal and Tax.