Nieuwsdetail Vink & Partners
Box 3-heffing 2016 blijft overeind, ondanks aanwending spaargeld voor aflossing hypotheek eigen woning
Mevrouw X loste eind januari 2016 een hypotheekschuld van € 140.914 af op haar eigen woning met een deel van het op 1 januari 2016 aanwezige spaargeld van € 230.519. Per 1 januari 2016 bedroeg - na aftrek van het heffingsvrije vermogen van € 24.437 - de rendementgrondslag in box 3 € 206.082. Dat leidde volgens de inspecteur tot een box 3-heffing in 2016 van € 2.472, uitgaande van een forfaitair rendement van € 8.243 (4% van € 206.082) waarover 30% box 3-heffing is verschuldigd. X was het daar niet mee eens. Volgens haar kan als gevolg van de aflossing van de hypotheekschuld alleen het na de aflossing nog resterende spaargeld gedurende 11 maanden renderen. Volgens X bedroeg de verschuldigde box 3-heffing € 916, uitgaande van een forfaitair rendement van € 3.054. Volgens X bedroeg de verschuldigde box 3-heffing van € 2.004,71 81% van het door X berekende forfaitair rendement van € 3.054. Dat was volgens X een individuele en buitensporige last, zodat de inspecteur de door hem gestelde box 3-heffing achterwege had moeten laten.
Hof Den Haag besliste op 16 juli 2019 dat er in het onderhavige geval geen sprake was van een individuele en buitensporige last. Volgens het Hof was de situatie van X, waarin zij er voor gekozen had om de hypotheekschuld met spaargelden af te lossen, niet echt anders dan de situatie waarin andere belastingplichtigen verkeren wanneer zij soortgelijke vermogensmutaties in box 3 hebben.
Deze uitspraak is voor ons aanleiding geweest om nog eens de jurisprudentie op dit punt kort samen te vatten.
Op 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad beslist dat de box 3-heffing voor de jaren 2013 en 2014 overeind blijft, ook al was aangenomen dat een rendement van 4% in de jaren 2013 en 2014 feitelijk niet te realiseren was wanneer er risicomijdend werd belegd (vgl. ook ons nieuwsbericht van 26 juni 2019). Het betrof een aangespannen proefprocedure en het bezwaar was in dit geval door de Belastingdienst aangemerkt als ‘massaal bezwaar’. Gelet op het arrest van de Hoge Raad, heeft de Belastingdienst het massaal bezwaar tegen de box 3-heffing middels een collectieve uitspraak over de jaren 2013 t/m 2016 afgewezen (zie ook ons andere nieuwsbericht van 26 juni 2019). Voor wat betreft de jaren 2017 en 2018 lopen er nog aparte massaal bezwaarprocedures, waarover de Hoge Raad zich nog moet uitlaten.
Voor de jaren 2013 t/m 2016 bleef nog wel de mogelijkheid overeind om in individuele gevallen in beroep te gaan, wanneer er volgens de belastingplichtige in kwestie in strijd met art. 1 EP EVRM sprake zou zijn van een individuele en buitensporige last. Gelet op de beslissingen die er op dit punt liggen (een box 3-heffing van respectievelijk 46%, 60% en zelfs 159% was geen buitensporige last), lijkt een dergelijk beroep weinig kansrijk.
Naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak van de Hoge Raad zijn er Kamervragen gesteld aan de Staatssecretaris. Deze heeft de Kamer laten weten dat in het voorjaar van 2020 de resultaten bekend zullen worden gemaakt van een door hem gelast onderzoek hoe vermogens en inkomens op de lange termijn belast zouden moeten worden. Er zou ook gekeken moeten worden hoe de Belastingdienst ten aanzien van belastingplichtigen met uitsluitend spaargeld zou moeten handelen waarbij gedacht is om het spaargeld tegen het werkelijk rendement te belasten, dan wel tegen een rendement dat dat benadert. De verwachting is dat de resultaten van het onderzoek onbekend zouden zijn op Prinsjesdag 2019. Uit een recent bekend geworden publicatie blijkt echter dat de Staatssecretaris toch de forfaitaire rendementspercentages, zoals deze thans vanaf 2017 luiden, passend vindt voor spaargelden, zij het dat er naar zijn oordeel wel iets zou moeten worden gebeuren bij belastingplichtigen met veel spaargeld die dat niet beleggen. De verwachting is dat er op dat punt een aanpassing komt, maar een verdere verandering van de wetgeving op dit punt zit er, zoals het nu staat, niet voor 1 januari 2021 in (vgl. ons nieuwsbericht van 10 juli 2019) .
Mocht u vragen hebben naar aanleiding van het bovenstaande, neem dan contact op met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen, verbonden aan Vink & Partners.