Conserverende aanslag ‘nieuwe stijl’ pensioenaanspraken in strijd met goede (verdrags)trouw

In ons nieuwsbericht van 8 juli 2016 hebben wij u geïnformeerd inzake een procedure die wij voeren waarbij de rechtsvraag aan de orde is gesteld of de Nederlandse fiscus een conserverende aanslag mag opleggen over in Nederland opgebouwde pensioenaanspraken die in privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn opgebouwd, indien sprake is van emigratie naar een land waarmee Nederland:

  • een belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting is overeengekomen;
  • welke gesloten is vóór 1 januari 2001; en
  • een exclusieve woonstaatheffing bevat met betrekking tot pensioenaanspraken die in privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn opgebouwd.

In de voornoemde procedure betreft het de emigratie van een voormalig Nederlands ingezetene naar Israël. Er is sprake van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Israël welke voldoet aan de bovenstaande criteria.

Op 20 december 2016 heeft Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in deze zaak. De Rechtbank oordeelt kort samengevat als volgt. Met de invoering van artikel 3.136, lid 3, Wet inkomstenbelasting 2001 (lees: ‘de reparatiewetgeving’) heeft de wetgever weliswaar een andere fictie in de nationale wetgeving geïntroduceerd dan de fictie zoals opgenomen in artikel 3.83 Wet inkomstenbelasting 2001. Er is echter nog steeds sprake van strijd met de goede (verdrags)trouw aangezien (wederom) door eenzijdige nationale wetswijziging het pensioenartikel in het Verdrag met Israël, op grond waarvan Israël als woonstaat de exclusieve heffingsbevoegdheid heeft met betrekking tot pensioenaanspraken die in privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn opgebouwd, van zijn werking wordt ontdaan.

Het bovenstaande oordeel zou volgens de Rechtbank nog anders kunnen luiden in het geval uit de totstandkomingsgeschiedenis van het Verdrag of uit andere bronnen kenbaar is dat de andere verdragsluitende partij heeft aanvaard dat het wijzigen of invoeren van het nationale voorschrift een andere verdeling van de heffingsbevoegdheid oplevert dan uit het verdrag voortvloeit. De Rechtbank concludeert echter dat hier in relatie tot de totstandkoming van het Verdrag met Israël geen sprake van is.

De Rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat de toepassing van artikel 3.136, lid 3, Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met de goede verdragstrouw en het bepaalde in artikel 20 van het Verdrag met Israël (lees: het pensioenartikel), achterwege dient te blijven. Met andere woorden, de Rechtbank heeft het beroep van onze cliënt gegrond verklaard.

Met de bovenstaande uitspraak heeft Vink & Partners Legal and Tax als eerste de door de wetgever en Belastingdienst gestelde niet-strijdigheid van artikel 3.136, lid 3, Wet inkomstenbelasting 2001 met de goede (verdrags)trouw succesvol betwist. Of de inspecteur in hoger beroep zal gaan tegen deze uitspraak c.q. een voorstel tot sprongcassatie zal doen, is (nog) niet bekend.

Vanzelfsprekend houden wij u door middel van nieuwsberichten op de hoogte van de voortgang omtrent deze en andere interessante en baanbrekende procedures die door ons worden gevoerd.