Crisisheffing van € 657.972 voor Feyenoord volgens Hof Den Haag terecht

Feyenoord betaalde in 2012 voetballers, trainers, technische staf en directeuren een salaris van meer dan € 150.000 en kreeg dus te maken met de zogenaamde crisisheffing. Feyenoord was het daar niet mee eens en ging, na het door de Belastingdienst ongegrond verklaarde bezwaar, in beroep bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank Den Haag heeft het beroep van Feyenoord hiertegen ongegrond verklaard, waarna Feyenoord van deze uitspraak in hoger beroep is gekomen bij het Hof Den Haag.

Het Hof Den Haag oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Daartoe overwoog het Hof dat de vraag of de crisisheffing in strijd was met de wetssystematiek en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in dat geval in het midden kon blijven wanneer de heffing in strijd was met het “fair balance”-beginsel. Het Hof besliste dat dit beginsel niet was geschonden. Er was weliswaar sprake van materieel terugwerkende kracht, maar vanwege de ernstige budgettaire problemen en de slechte economische situatie waarin Nederland toen verkeerde, kon de wetgever volgens het Hof dit besluit nemen.

Het Hof verwierp hiermee ook het beroep van Feyenoord op de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 18 juni 2015 die het net als Feyenoord niet eens was met deze crisisheffing en bezigde daarvoor als voornaamste reden dat de crisisheffing onderdeel was van een pakket gerechtvaardigde maatregelen om het begrotingstekort terug te brengen.

Volgens het Hof was er in het geval van Feyenoord ook geen sprake van een individuele buitensporige last.

Het Hof was ten slotte van oordeel dat de maatregel niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel van (artikel 14 van) het EVRM.

Lees hier de volledige uitspraak.

Door: Klaus Vink