Nieuwsdetail Vink & Partners
Fiscus mag onrechtmatig verkregen bewijs gebruiken
Bij de beoordeling van bewijsmateriaal gebruikt de belastingrechter eigen maatstaven, die kunnen afwijken van die van de strafrechter. Geconcludeerd kan worden dat vrijwel elk onrechtmatig verkregen bewijs bruikbaar is in belastingzaken.
Bewijsmateriaal waarvan de strafrechter heeft geoordeeld dat het op onrechtmatige wijze verkregen is, hoeft door de belastingrechter niet opzij te worden geschoven voor de belastingheffing en boeteoplegging. Bij het beoordelen van bewijsmateriaal gebruikt de belastingrechter eigen maatstaven, die kunnen afwijken van die van de strafrechter. Heeft de strafrechter al geoordeeld dat sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, dan is de belastingsrechter niet gebonden aan de oordeel. Zelfs niet als aan hem dezelfde bewijsmiddelen ter beschikking staan als aan de strafrechter. Daarbij dient echter te worden opgemerkt dat indien de belastingrechter daadwerkelijk anders wenst te beslissen dan de strafrechter over de rechtmatigheid van de wijze waarop het bewijs is verkregen, de belastingrechter de redenen voor die afwijking expliciet in zijn uitspraak dient te vermelden. Dat heeft de Belastingkamer van de Hoge Raad op 20 maart 2015 beslist. Daarmee blijft de Belastingkamer bij zijn oude leer, waarvan hij de maatstaven formuleerde in een arrest van 1 juli 1992. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1992 is zowel ten aanzien van de belasting als voor de boete alleen plaats voor bewijsuitsluiting indien is voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- De wijze van verkrijging van dat bewijsmateriaal tegenover de belastingplichtige was onrechtmatig.
- De inspecteur handelt door dat gebruik in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel.
- De wijze van verkrijging druist zozeer in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Alleen als sprake is geweest van een ernstige schending van een belangrijke rechtsregel, kan de onrechtmatige verkrijging leiden tot onbruikbaarheid in de fiscale procedure. Uit de fiscale jurisprudentie blijkt dat de belastingrechter slechts in (zeer) uitzonderlijke gevallen tot de conclusie is gekomen dat is voldaan aan dit strenge "zozeer indruist-criterium". Met andere woorden, de belastingrechter komt tot op heden (zeer) zelden tot bewijsuitsluiting. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat vrijwel elk onrechtmatig verkregen bewijs bruikbaar is in belastingzaken.
Wij achten het niet ondenkbaar dat de belastingrechter in sommige zwartspaarderszaken (afhankelijk van de specifieke feiten van de zaak) toch tot bewijsuitsluiting zal komen. In dit kader dient te worden opgemerkt dat wij momenteel een zaak bij de Hoge Raad hebben liggen waarin de vraag of sprake is van onrechtmatige verkrijging en zo ja, of op die grond bewijsuitsluiting dient plaats te vinden, een belangrijke rol speelt.
Lees hier het volledige arrest: Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643