Heffing van 1,2% op box 3-vermogen is onredelijk bevonden

Er ligt nu ook een interessante uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 januari 2018, waaruit blijkt dat het Hof de box 3-heffing van 1,2% voor het jaar 2014 onrechtvaardig acht. Zij is van oordeel dat deze heffing op de burgers een individuele, buitensporige last oplegt. In ons nieuwsbericht van 11 januari 2018 maakten wij al melding van het feit dat de Advocaat-Generaal in een ander geval dat nu bij de Hoge Raad ligt tot de conclusie was gekomen dat naar zijn oordeel de box 3-heffing in het berechte, individuele geval voor het jaar 2013 onrechtvaardig was. Hij adviseerde dan ook de Hoge Raad om in dit geval de zaak naar een ander Hof te verwijzen om één en ander uit te zoeken.

In vorenbedoelde uitspraak van 16 januari 2018 vindt het Gerechthof Amsterdam dit ook, zij het voor het jaar 2014. Het Hof vermeldt er echter bij dat zij er niets aan kan doen, omdat - naar het oordeel van het Hof - het niet aan haar is om de schade te herstellen die de individuele burgers hebben geleden als gevolg van deze heffing.

Meer specifiek heeft het Hof als volgt geoordeeld: voor het jaar 2014 wijkt het reële rendement op risicovrije beleggingen over een lange termijn in aanzienlijke mate af van het bij de invoering van de vermogensrendementsheffing voorziene (reële) rendement van 4%. Op ‘regelnivieau’ is daarom sprake van een schending van de op grond van artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vereiste ‘fair balance’. De aan de wetgever toekomende (ruime) beoordelingsmarge en de rechtsstatelijke positie van de rechter houden in dat de wetgever enige tijd moet worden gegund om in de geconstateerde disbalans te voorzien. De aanslag inkomstenbelasting 2014 bleef daarom in stand.

Het wachten is nu op het oordeel van de Hoge Raad. Wij zijn benieuwd.

Tot nadere informatie zijn mr. N.B.M. Vink en mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen, verbonden aan Vink & Partners, gaarne bereid.