Het nieuwe huwelijksvermogensrecht en de fiscale gevolgen voor de eigen woning

Op 1 januari 2018 treedt het nieuwe huwelijksvermogensrecht in werking. Het wordt dan de beperkte gemeenschap van goederen. Dat betekent een wijziging van algehele naar beperkte gemeenschap van goederen. Deze wijziging zou volgens de Staatsecretaris een puur civielrechtelijke aangelegenheid zijn, dat wil zeggen een aangelegenheid zonder fiscale gevolgen. Dus wie vanaf 2018 in het huwelijk treedt, trouwt automatisch in beperkte gemeenschap van goederen. Het is alleen maar anders wanneer er huwelijkse voorwaarden worden gemaakt.

Op grond van het nieuwe huwelijksvermogensregime blijft dus voorhuwelijks vermogen privévermogen. Hetzelfde geldt voor tijdens het huwelijk verkregen giften en erfenissen. Wat vóór het huwelijk privé was, blijft dus privé, maar hoe zit dat met het voorhuwelijkse eigenwoningverleden? Er zouden volgens de Staatssecretaris geen problemen zijn, maar wat gebeurt er wanneer één van de partners (of beiden) een nog niet vervallen voorhuwelijks eigenwoningreserve heeft? De vraag die dan rijst is of die eigenwoningreserve door in het huwelijk te treden gemeenschappelijk wordt? Het antwoord daarop zou met een ‘nee’ beantwoord moeten worden, omdat volgens het nieuwe huwelijksvermogensrecht juist het voorhuwelijkse, derhalve ook de voor het huwelijk bestaande eigenwoningreserve, privé blijft, derhalve niet voor de helft van de ene op de andere partner over gaat. Wanneer dit zo is, is het een probleem.

Hierover zijn dan ook vragen gesteld in de Tweede Kamer. De Staatssecretaris heeft op 14 april 2017 geantwoord dat hij wil bezien hoe dat in dit geval zit en hij heeft toegezegd hierop terug te komen. Dat deed hij niet. Er was een reminder nodig vanuit de Tweede Kamer om hem te laten reageren. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2018  reageert hij. Zijn reactie is ronduit teleurstellend, omdat de Staatssecretaris het probleem doorschuift naar zijn ambtsopvolger welke er naar alle waarschijnlijkheid pas op zal kunnen reageren begin 2018. Tot dan bestaat er dus onzekerheid op dit punt. Dat is eigenlijk onbetamelijk. Van een wetgever mag immers verwacht worden dat hij voor 2018 duidelijkheid verschaft en met een passende oplossing komt in een zaak wanneer er een (onvoorzien) probleem lijkt te zijn. 

Door: Klaus Vink