Nieuwsdetail Vink & Partners
Het retentierecht nader belicht
Inleiding
Indien een fietsenmaker een fiets ter reparatie krijgt aangeboden van de eigenaar van de fiets, komt er een overeenkomst tot stand. De fietsenmaker verplicht zich om de fiets te repareren en de fietseigenaar verplicht zich op zijn beurt om de factuur van de fietsenmaker in verband met de reparatiewerkzaamheden te voldoen. Indien de fietseigenaar echter vervolgens weigert om de fietsenmaker te betalen voor zijn reparatiewerkzaamheden, kan de fietsenmaker op zijn beurt weigeren de fiets af te geven en deze onder zich houden: de fietsenmaker beroept zich dan op zijn recht van retentie. Het retentierecht kan in verschillende gevallen spelen. Zo wordt het bijvoorbeeld ook vaak in de bouw gebruikt: de aannemer levert de woning niet op zolang hij niet betaald wordt.
Voorwaarden inroepen recht van retentie
Het inroepen van het recht van retentie is verbonden aan wettelijke voorwaarden. Zo dient sprake te zijn van een opeisbare vordering en van voldoende samenhang. Een vordering is bijvoorbeeld opeisbaar indien de overeengekomen betalingstermijn is verstreken. Indien geen betalingstermijn is overeengekomen, is de vordering direct opeisbaar. Dat zal betekenen dat de vordering van de fietsenmaker uit hoofde van zijn factuur in verband met de reparatiewerkzaamheden – ervan uitgaande dat niets zal zijn afgesproken over een betalingstermijn – direct opeisbaar zal zijn. Van voldoende samenhang is sprake indien er samenhang bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak waarvan afgifte wordt geweigerd.
In het hierboven gegeven voorbeeld van de fietsenmaker is voldaan aan de voorwaarden voor het inroepen van het recht van retentie: de fietsenmaker heeft een opeisbare vordering (zijn rekening in verband met zijn reparatiewerkzaamheden) en er bestaat voldoende samenhang tussen de vordering van de fietsenmaker (zijn factuur voor de reparatiewerkzaamheden) en de zaak (de fiets) die hij onder zich houdt. In sommige gevallen zal echter niet duidelijk zijn of voldaan wordt aan de voorwaarden. Het onterecht inroepen van het recht van retentie is onrechtmatig en levert schadeplichtigheid op. In sommige gevallen is dan ook waakzaamheid geboden.
In een onlangs gepubliceerde zaak bij de Rechtbank Noord-Holland was de vraag aan de orde of er voldoende samenhang bestond. Wat was het geval? Werknemers hadden in het kader van hun werkzaamheden de beschikking over een bedrijfsauto. De werkgever had in verband met de bedrijfsauto’s een overeenkomst afgesloten met en leasemaatschappij. De werkgever ging vervolgens failliet en de leasemaatschappij eiste de auto’s op (door de operational lease was de leasemaatschappij eigenaar gebleven van de auto’s). De werknemers hadden echter nog achterstallig loon te vorderen van de werkgever, en hielden de auto’s met een beroep op het retentierecht onder zich. De vraag was of er sprake was van voldoende samenhang. Immers, de werknemers hadden een (loon-)vordering op werkgever uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst en de leasemaatschappij had een leaseovereenkomst afgesloten met de werkgever. De rechtbank besliste na waardering van de omstandigheden van het geval dat in casu voldoende samenhang bestond tussen de bedrijfsauto’s en de (loon-)vorderingen van de werknemers: ‘‘Er is immers sprake van een rechtstreeks verband tussen de bedrijfswagens waarin door een individuele chauffeur wordt gereden en de opschorting van de verplichting om deze terug te geven die voortvloeit uit de met deze chauffeur gesloten arbeidsovereenkomst’’, zo oordeelde de rechtbank.
Retentierecht en faillissement
In de zojuist behandelde zaak was de failliete werkgever niet de eigenaar van de auto’s: dat was immers de leasemaatschappij. Indien de werkgever wél eigenaar was geweest van de bedrijfsauto’s, waren deze auto’s in de faillissementsboedel gevallen. Het retentierecht zou dan echter ook blijven bestaan. De curator kan de vordering dan voldoen: in dat geval vervalt het retentierecht en dienen de auto’s te worden teruggegeven. Dit zal echter, gelet op de vaak geringe omvang van de faillissementsboedel in de praktijk, niet vaak voorkomen. Ook kan de curator de zaak opeisen en verkopen: degene met het retentierecht heeft dan voorrang bij de verkoopopbrengst van de betreffende zaak. In de praktijk is deze voorrang echter vaak mooier dan het lijkt: door de omslag van de faillissementskosten blijft er vaak weinig tot niets meer over.
Degene die het recht van retentie uitoefent kan de curator overigens ook een redelijke termijn stellen binnen welke de curator een zaak moet opeisen: eist de curator vervolgens de zaak niet binnen de gestelde termijn op, dan mag het goed verkocht worden door degene die het recht van retentie uitoefent.
Conclusie
De mogelijkheid tot het uitoefenen van het retentierecht kan in vele uiteenlopende gevallen spelen. Dit recht kan een krachtig en probaat middel zijn om betaling af te dwingen. Soms is het duidelijk dat er voldaan is aan de vereisten voor het inroepen van het recht van retentie en kan de schuldeiser dit zonder risico doen. In sommige gevallen zal het echter niet geheel duidelijk zijn of zonder meer aan de vereisten wordt voldaan en brengt het inroepen ervan mogelijk risico’s met zich. Het is dan ook verstandig om in voorkomende gevallen een deskundige in te schakelen.
Indien u meer informatie wenst over dit onderwerp kunt u zich vanzelfsprekend wenden tot een van de advocaten van Vink & Partners Legal and Tax.
Door: Pedro Contreras