Nieuwsdetail Vink & Partners
Hoge Raad laat eenmalige crisisheffing en de verlenging daarvan in stand
Met de crisisheffing is een nieuwe, in beginsel eenmalige, heffing geïntroduceerd van werkgevers die in 2012 een of meer werknemers in dienst hadden tegen een loon van meer dan € 150.000. De werkgevers zijn in 2013 uit hoofde van de crisisheffing 16% van het meerdere over 2012 als extra belastingheffing verschuldigd. Deze extra heffing kunnen zij niet verhalen op de werknemers. Begin 2012 waren werkgevers onbekend met de komst van de crisisheffing. Met ingang van 1 januari 2014 zou de crisisheffing automatisch komen te vervallen, maar toen duidelijk werd dat de cijfers van de Nederlandse economie zouden gaan tegenvallen, is besloten dat de crisisheffing eenmalig zou worden verlengd. De crisisheffing heeft derhalve ook in 2014 tot extra belastingheffing geleid en ditmaal over het salaris van 2013. Begin 2013 waren werkgevers ook onbekend met de verlenging van de eenmalige crisisheffing.
Op 18 juni 2015 heeft Advocaat-Generaal Wattel geconcludeerd dat de eerste eenmalige crisisheffing over lonen boven € 150.000 niet met terugwerkende kracht mag (lees ook ons nieuwsbericht van 29 juli 2015). Daarnaast heeft A-G Wattel op 17 november 2015 ook in een andere procedure op gelijke wijze geconcludeerd over de verlenging van de eenmalige crisisheffing. Volgens A-G Wattel is de terugwerkende kracht van de (verlenging van de) eenmalige crisisheffing namelijk in strijd met art. 1 van het Eerste Protocol van het EHRM, zodat deze ingrijpende belastingmaatregel niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad heeft A-G Wattel niet gevolgd in zijn conclusies. De Hoge Raad heeft in bovenstaande procedures op 29 januari 2016 arrest gewezen en geoordeeld dat terugwerkende kracht van de eenmalige crisisheffing (HR 29 januari 2016, nr. 15/00340), alsmede de verlenging daarvan niet in strijd is met art. 1 Eerste Protocol van het EVRM (HR 29 januari 20165, nr. 15/03090). Volgens de Hoge Raad is er door de onvoorziene invoering van de crisisheffing weliswaar geen sprake van een ‘fair balance’, aangezien de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokken inhoudingsplichtigen daardoor geschaad is, maar door de ernstige aard van de begrotingsproblemen en de noodzaak om tot een eenvoudige, goed uitvoerbare regeling te komen, waren er volgens de Hoge Raad voldoende specifieke en dringende redenen aanwezig die de invoering van de crisisheffing rechtvaardigen. Dit geldt ook voor de heffing over loon dat werd genoten voordat de regeling en de latere verlenging van de regeling werden aangekondigd. Met andere woorden: de Hoge Raad laat de crisisheffing in stand.
Onduidelijk is of de bovengenoemde procedures nog zullen worden voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het einde in de onduidelijkheid over de crisisheffing lijkt nabij. In individuele gevallen zou nog gesteld kunnen worden dat de crisisheffing tot een individuele en buitensporige last heeft geleid, hetgeen eveneens in strijd is met art. 1 van het Eerste Protocol van het EHRM.
Door: Sjaron Vink