Nieuwsdetail Vink & Partners
Lichtpuntjes inzake op te leggen boetes bij inkeer wegens strijd met het legaliteitsbeginsel
Belanghebbende maakt in 2015 gebruik van de inkeerregeling voor eerder niet aangegeven buitenlandse bankrekeningen. Hij komt tot een akkoord met de inspecteur in de vorm van een zogenaamde vaststellingsovereenkomst. Geschilpunt is en blijft echter of de opgelegde vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2011 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Rechtbank Den Haag oordeelt op 15 mei 2018 dat de nieuwe inkeerregeling die op het moment van dat jaar gold in strijd komt met artikel 7 EVRM en artikel 15 IVBPR, voor zover de regeling een strafverzwaring inhoudt. De inkeerregeling in artikel 67n AWR is volgens Rechtbank Den Haag enkel aan te merken als een strafbepaling en voor een strafbepaling geldt dat een latere wetswijziging, namelijk een gewijzigde inkeerregeling met een aangepaste hogere boete, onder verwijzing naar het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad van 2 juli 2011, nr. 10/05151, ECLI:NL:HR:2011:BP6978, niet mag leiden tot een zwaardere bestraffing van eerder begane feiten (lees: zaken die begaan zijn voor de wetswijziging waarvoor indien toen was ingekeerd een lagere dan wel in bepaalde gevallen zelfs in het geheel geen boete kon worden opgelegd).
In het geval van belanghebbende komt het erop neer dat de boetes die betrekking hadden op voor 1 januari 2010 beboetbare feiten op grond van het legaliteitsbeginsel in het geheel vernietigd moesten worden en de boetes over de jaren 2010 en 2011 op grond van de beleidsregels van het BBBB verminderd dienen te worden tot 30%.
Tot nadere informatie zijn mr. N.B.M. Vink en mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen, verbonden aan Vink & Partners, gaarne bereid.