Nieuwsdetail Vink & Partners
Oordeel over nemo tenetur pas als de boetes in de fiscale procedure vaststaan (EHRM 14-07-2015)
X had volgens de Belastingdienst een bankrekening in Zwitserland. De inspecteur vroeg daartoe in juni 2009 om informatie. X antwoordde dat hij niet over stukken inzake deze rekening beschikte. De inspecteur legde daarop over het jaar 1998 (dat was het jaar waarover de inspecteur vragen had gesteld) een navorderingsaanslag ter behoud van rechten op, met een vergrijpboete van 100%.
Toen X bleef weigeren informatie te verstrekken, werd door de Staat op straffe van een dwangsom de informatie in een kort geding opgevraagd. De Voorzieningenrechter alsmede het Hof gaf de Staat gelijk en wees de door de Staat geëiste dwangsom van € 2.500,- per dag tot een maximum van € 500.000,- toe. X ging daarop in cassatie en stelde dat de informatie die via een dwangsom werd opgeëist, ook wel eens gebruikt zou kunnen worden voor het opleggen van verhogingen in de fiscale zaak dan wel in een te entameren strafzaak. Dat was volgens hem in strijd met het nemo tenetur-beginsel. Hangende het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank in de fiscale zaak, vaardigde de inspecteur een nieuwe informatiebeschikking uit, zij het nu ten behoeve van aanslagen die hij over de jaren daarna wilde opleggen. De Rechtbank handhaafde deze informatiebeschikking. De (civiele kamer van de) Hoge Raad kwam vrij snel daarna tot het oordeel dat wilsafhankelijk materiaal afgedwongen mag worden voor heffingsdoeleinden, maar dat, wanneer deze informatie ook zou kunnen worden gebruikt in verband met een “criminal charge”, dit niet kan zonder dat door de rechter voorzien was in een waarborg. X ontving vervolgens een dwangbevel van € 140.000,-.
X wendde zich daarop tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Hij betoogde dat hij in de civiele procedure gedwongen was om bewijsmateriaal in fiscale procedures voor gebruik tegen hem zelf te overleggen, en wel in zaken waarin aan hem aanzienlijke boetes waren opgelegd. Volgens X kon dat niet en was dat in strijd met het nemo tenetur-beginsel. Het EHRM verklaarde het beroep van X echter niet-ontvankelijk. Het EHRM was namelijk van oordeel dat, zolang er in de fiscale zaak geen definitieve beslissing genomen was en er derhalve ook geen beslissing vaststond over de toelaatbaarheid van de al dan niet opgelegde vergrijpboetes, zij geen oordeel kon vellen.
Door: Klaus Vink