Succesvolle wrakingsprocedure

Recent heeft Vink & Partners Legal and Tax met succes een wrakingsprocedure gevoerd voor één van haar cliënten. 

Achtergrond

Cliënt was na het overlijden van zijn vader, moeder en zus de enige uiteindelijk gerechtigde tot een Liechtensteinse “Stiftung”, die medio december 1994 was opgericht en op 9 juli 2009 was ontbonden. Cliënt had het Stiftungsvermogen (lees: buitenlandse vermogen) gedurende de voornoemde periode niet aangegeven in zijn aangiften vermogensbelasting (de vermogensbelasting is per 1 januari 2001 ingetrokken) en inkomstenbelasting. Derhalve heeft de inspecteur in de jaren 2010 en 2011 diverse (navorderings)aanslagen opgelegd over de periode 1998 tot en met 2008. Cliënt is in beroep gegaan tegen de (navorderings)aanslagen die in 2010 zijn opgelegd (hierna: procedure 1) en tegen de (navorderings)aanslagen die in 2011 zijn opgelegd (hierna: procedure 2).

Cliënt heeft in beide beroepsprocedures gesteld dat hij in 2005 afstand heeft gedaan van het Stiftungsvermogen. Dit heeft hij onderbouwd met twee overgelegde documenten bestaande uit een handgeschreven notitie en een vaststellingsovereenkomst tussen hem en degene die het Stiftungsvermogen heeft verkregen. Derhalve heeft cliënt het standpunt ingenomen dat het Stiftungsvermogen vanaf 2005 zijn vermogen heeft verlaten en hij dit vermogen vanaf dat moment dus ook niet had hoeven aangeven. 

Nadat de Rechtbank Haarlem (tegenwoordig Rechtbank Noord-Holland) cliënt in beide beroepsprocedures in het ongelijk had gesteld, is cliënt in hoger beroep gegaan bij het Hof Amsterdam. Op 27 november 2014 heeft Hof Amsterdam uitspraak gedaan met betrekking tot hoger beroepsprocedure 1. In de uitspraak merkt het Hof de voornoemde handgeschreven notitie en de vaststellingsovereenkomst aan als “valselijk opgemaakte documenten”. Een opmerking die ons inziens curieus of in ieder geval onnodig was.

Op grond van het voorgaande heeft het Hof Amsterdam de opgelegde (navorderings)aanslagen in stand gelaten/niet gecorrigeerd. 

Onpartijdigheid van de rechter

Op 1 oktober 2015 ontvingen wij de uitnodiging voor de mondelinge behandeling (lees: de zitting) van hoger beroepsprocedure 2. Deze zou plaatsvinden op 10 november 2015. Twee van de drie raadsheren die deel hadden uitgemaakt van de kamer die de uitspraak van 27 november 2014 had gedaan, zouden deel uitmaken van de kamer die de zaak op 10 november 2015 zou behandelen. Met andere woorden: twee van de drie raadsheren die hoger beroepsprocedure 2 zouden gaan behandelen, hebben de onnodige uitspraak inzake de valselijkheid van de voornoemde documenten gedaan in hoger beroepsprocedure 1. Ons inziens gaf dit grond te vrezen, dat het deze raadsheren aan onpartijdigheid zou ontbreken en derhalve geen sprake zou zijn van een eerlijk proces voor cliënt.

Wrakingsverzoek

Eerst is getracht de koninklijke weg te bewandelen door de twee raadsheren te verzoeken zelf een verzoek tot verschoning in te dienen ex artikel 8:19 Awb. Helaas zagen beide raadsheren geen reden om een verzoek tot verschoning in te dienen. Derhalve restte niets anders dan beide raadsheren te wraken ex artikel 8:15 Awb. 

Doordat het Hof Den Haag en het Hof Amsterdam in 2014 de pilot "externe wrakingskamer" hebben opgezet om te onderzoeken of de behandeling van een wrakingszaak door een externe wrakingskamer bijdraagt aan het vertrouwen van rechtzoekenden in de wrakingsprocedure, is het wrakingsverzoek op 25 november 2015 behandeld door de wrakingskamer van het Hof Den Haag.

Op 23 december 2015 heeft deze wrakingskamer uitspraak gedaan. Volgens de wrakingskamer van het Hof Den Haag had het Hof Amsterdam de voornoemde documenten in het kader van het fiscale geschil niet hoeven te bestempelen als “valselijk opgemaakte documenten”. Het Hof had kunnen volstaan met de vaststelling dat deze niet konden bijdragen aan het ontzenuwen van het vermoeden dat het Stiftungsvermogen het vermogen van cliënt niet had verlaten. In zo een geval, waarin in een eerdere procedure stukken van een partij waren aangemerkt als valselijk opgemaakt, terwijl het stelsel van bewijswaardering niet dwong tot een dergelijke terminologie, was volgens de wrakingskamer van het Hof Den Haag sprake van een objectieve rechtvaardiging voor de (subjectieve) vrees dat de betrokken raadsheren een vooringenomenheid zouden kunnen koesteren. De wrakingkamer wees het wrakingsverzoek van cliënt daarom toe.

Gezien het feit dat slechts circa 5% van alle wrakingsverzoeken wordt toegewezen, is dit een zeer interessante uitspraak. 

Voor meer informatie inzake het bovenstaande en/of andere fiscale onderwerpen kunt u vanzelfsprekend contact opnemen met een van de advocaat-belastingkundigen of belastingadviseurs van Vink & Partners Legal and Tax.