“Van het Openbaar Ministerie moet je het niet hebben”.

Door justitiële molens kun je maar beter niet vermorzeld worden. En zelfs als sprake is van een duidelijke misslag, dan hoef je niet te verwachten dat je van gene zijde veel sympathie mag verwachten.

Mr. Comans staat thans bij een cliënt die kort na elkaar in twee strafzaken verwikkeld raakt.

In strafzaak 1 wordt de cliënt van zijn vrijheid beroofd op verdenking van betrokkenheid bij een poging tot doodslag. Op die grondslag (A) wordt hij ook gedagvaard tegen een strafzitting van de Rechtbank in Den Haag. Maar in de tussentijd is er ook een verdenking opgekomen terzake handel in verdovende middelen (B). Dáár wordt ook een dagvaarding voor uitgebracht, de zaken worden ‘gevoegd’ behandeld (A+B) en de Officier van Justitie vraagt op die zitting de gevangenneming voor de 2e verdenking (B). Deze vordering wordt ingewilligd.

Op een nadere zitting rekwireert de Officier van Justitie zélf tot vrijspraak inzake de poging doodslag, tot een bewezenverklaring terzake de handel in verdovende middelen, maar in het licht van de tijd die cliënt al gezeten heeft, wordt hij nog voor het vonnis in vrijheid gesteld.

De Rechtbank spreekt inderdaad vrij van de poging doodslag, veroordeelt terzake de handel in verdovende middelen, en de verdachte (althans zijn toenmalige advocaat) stelt alleen beroep in tegen de veroordeling.

Dan roept cliënt de bijstand van mr. Comans in. In het appel wordt cliënt alsnog vrijgesproken van de handel in verdovende middelen.

In de tussentijd is strafzaak 2 opgekomen.

Na de veroordeling door de Rechtbank in strafzaak 1, maar voor de behandeling door het Gerechtshof Den Haag van het in strafzaak 1 ingesteld appel, komt er andermaal verdenking op van overtreding van de Opiumwet. Die verdenking mondt ook uit in een bevel voorlopige hechtenis.

Aan die verdenking wordt (om het nog meer te compliceren) nog toegevoegd (bij gelegenheid van de behandeling van de vordering gevangenhouding; gevangenhouding volgt op bewaring), een verdenking terzake gekwalificeerde diefstal (dus geen huis-, tuin- en keukengeval).

Er zijn dus niet (dat wordt straks van belang) 2 titels van vrijheidsbeneming in strafzaak 2, zoals in strafzaak 1 (gevangenhouding en gevangenneming), maar er is slechts één uitgebreide titel.

Hoe dan ook, in strafzaak 2 komt het tot een inhoudelijke behandeling, terwijl cliënt ten tijde van die inhoudelijke behandeling al in vrijheid is gesteld. Hij is in vrijheid gesteld omdat de Rechtbank de verwachting had dat de uiteindelijk in strafzaak 2 op te leggen straf (ter zake én de handel in verdovende middelen én de gekwalificeerde diefstal) de duur van de voorlopige hechtenis tot die beslissing niet zou overstijgen.

Ten tijde van de inhoudelijke behandeling vordert de Officier van Justitie evenwel de gevangenneming, omdat zij (voor beide feiten!) tot een veel hogere straf komt dan de duur van de voorlopige hechtenis tot dat moment.

Hoewel de Rechtbank het onderzoek terzake de gekwalificeerde diefstal niet volledig acht, en om die reden het onderzoek heropent, wordt de gevangenneming toegewezen, onder verwijzing naar de vrijheidsbeneming in strafzaak 1.

Daarmee miskent de Rechtbank dat cliënt in strafzaak 1 door het Hof is vrijgesproken. En sterker nog: cliënt heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend in verband met de vrijspraak door het Hof, maar de strekking van de reactie van de Advocaat-Generaal is dat cliënt nooit heeft vastgezeten voor de handel in verdovende middelen in strafzaak 1. Zulks ondanks het bevel gevangenneming, omdat dát bevel niet ten uitvoer is gelegd. ‘Lekker puh’, zo is de strekking van de reactie van de Advocaat-Generaal. Had de advocaat die je toen had, maar direct ná de vrijspraak op de verdenking poging tot doodslag een schadevergoedingsverzoek moeten indienen.

De opstelling van het Openbaar Ministerie in het beroep op het bevel gevangenneming is eigenlijk ontluisterend. Er is nog niet het minste begrip voor de positie van een verdachte die op voorspraak van datzelfde Openbaar Ministerie een lange periode van voorlopige hechtenis heeft ondergaan, waarvan achteraf moet worden vastgesteld dat die voorlopige hechtenis onterecht is gegeven.

Er is nog niet het minste begrip voor de positie van een verdachte die wordt vrijgesproken in een bepaalde strafzaak. Die moet tot zijn ontstentenis constateren dat de vrijheidsbeneming in die zaak mede redengevend is voor hernieuwde (na opheffingsbeslissing!) vrijheidsbeneming in de nieuwe strafzaak.

Dit alles klemt te meer, en misschien is dat wel de meest bepalende omstandigheid, in het licht van de vaststelling dat 2 van de 3 rechters die cliënt in strafzaak 1 veroordeelden, ook aanzaten in strafzaak 2. Het heeft er alle schijn van dat wrevel bij deze rechters over de vrijspraak door het Hof in strafzaak 1, waar door díe rechters eerder nog was veroordeeld, medebepalend was voor de strafmaat in strafzaak 2, en het in die strafzaak gegeven bevel gevangenneming.

Dit is een uitzonderlijke zaak, maar het is wel een zaak die de gebetenheid illustreert waarmee magistraten soms verdachten bejegenen, met voorbijgaan in dit geval van een vrijsprekend arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage.

Reken maar dat je in de justitiële molens verstrikt kunt raken, als er niet een advocaat is die zich sterk maakt voor je belangen.

Door: Arnoud Comans